Solvitur Ambulando
Solo kamerbeiaard Soprano cornet in Es (1) Solo cornet in Bes (4) Repiano cornet in Bes (1) Cornet II (2) Cornet III (2) Flugelhoorn in Bes (1) Tenor hoorn in Es (3) Bariton hoorn in Bes (2) Tenor trombone in Bes (2) Bass trombone in C (1) Euphonium in Bes (2) Tuba in Es (2) Tuba in Bes (2) 4 slagwerkers op buisklokken, crotales, glockenspiel, vibrafoon, een hangende bekken en twee bekken Dezelfde 4 slagwerkers op elf metale idiofonen (ad libitum maar zonder klankhoogte) Elf kinderen op andere metale idiofonen (altaarbel, deurbel, fietsbel, geitebel, handbel, koebel, misdienaarsbel, omroepersbel, receptiebel, tafelbel...)
- Duration: 22'
- In one movement
- Composed in 2020
Ik ging een antifonaal werk voor beiaard en een paar kopers boven in de toren schrijven. Deze instrumenten gingen dan een tweegesprek met een koperkwintet onder naast de toren voeren. Het compositorisch vertrekpunt ging een tittum zijn. In engelse kerken betekent change ringing het handvaardig luiden van klokken in een bepaalde volgorde die dan steeds volgens bepaalde regels gewijzigd wordt. Tittum is de naam van één van deze change ringing. Dan rees de problematiek van de synchronisatie en beiaardstemming. Elke beiaard heft zijn eigen persoonlijkheid, zijn eigen stemming. Toen het bleek dat de transpositie van beiaarden tot een kwart kan gaan, zowel dalend als stijgend, klonk voor mij het gelui van de doodsklok van dit soort antifonaal werk. Leve de kamerbeiaard: een mobiele beiaard is de oplossing De compositie ging dan een gans andere weg op, met als uitganspunt dit gans verschillend werk. Daarom luidt de titel solvitur ambulando, met andere woorden ‘’het werd opgelost door het wandelen’’. Het is waar dat het gaan de geest in gang brengt, dat wandelen de geest opklaart. Maar dààr gaat het niet om. Ik had weliswaar dit werk even goed ‘’peripatetische peripetie’’ kunnen noemen of Wanderer-sonate in de Schubertiaanse betekenins. Beter nog, ik had Nono’s aforisme kunnen overnemen: caminantes, no hay caminos. Hay che caminar: Wandelaar, er is geen weg, maar je moet wandelen. De tittum gaf mij een reeks van elf mathematische sequensen. Ik ‘‘vertaalde’’ de getallen in toonhoogtes. Voorbeeld: maten 82-90 rusten op de volgende dalende pentatonische mode: C4, A3, G3, E3, D3, C3, A2, G2 en E2. Aangezien de eerste van de elf tittum sequensen 342519687 is en dat noot C4 naar eigen beslissing overeenkomt met cijfer 1, worden de toonhoogtes dus: G4, E4, A4, D4, C3, E2, C3, G2, A2 en D2. Dezelfde ‘‘vertaling’’ wordt aan de tien volgende sequensen van de tittum toegepast. De volgende drie toonhoogtes blijven onveranderlijk omwille van de langere resonatie van lagere beiaardklokken: D3 = halve noot, D4 = gepunte kwartnoot en D3 = kwartnoot. De elf sequensen werden elf ritmische ostinati. Elk ostinato is een palindroom rond een centrale ritmische waarde dat door eenvoudige rekenkundige aftrekking gewijzigd wordt. Voorbeeld in maat 52-53: soprano cornet en cornet I = ostinato XI, flugelhorn en tenor
A→ |
|
←Q |
|||||||||||||
|
B→ |
|
←deels van P |
|
|||||||||||
|
C+D→ |
|
←P |
|
|||||||||||
|
E→ |
|
←O |
|
|||||||||||
|
F→ |
|
←M |
|
|||||||||||
|
G→ |
|
←L |
|
|||||||||||
|
H→ |
|
←deels van I |
|
|||||||||||
|
I→ |
←K |
|
||||||||||||
Onderdeel J is het centrum van de waaier (zie later). De elf ostinati komen elfmaal voor. Alle ritmen van onderdeel J ontstaan uit de elf ostinati. Maat 1 is een palindromisch scharniermotief dat elfmaal voorkomt, de laatste maal zijnde maat 660. Maat 1 fungeert als een scharnier tussen de stilte alvorens het werk begint en het eerste onderdeel (letter A). In maat 76 wordt de focusnoot Es een D# om naar een pentatonisch mode op E te kunnen moduleren in onderdeel C. Noot D in maat 276 dient ook als modulatienoot naar de melodie van onderdeel G. De laatste noot van elk ostinato vormt de melodie aan letter G. Van deze melodie ontstonden een kreeftmelodie (eeste maal in maten 297 - 298) en vijf meerstemmige canons (van drie- tot elfstemmig met ritmische verschuivingen binnen dezelfde melodie): canon 1 (vanaf maat 299, driestemmig met een verschuiving van zes kwartnoten), canon 2 (vanaf 313, vijfstemmig met een verschuiving van vier kwartnoten), canon 3 (vanaf 337, zevenstemmig met een verschuiving van drie kwartnoten) en na het midden gedeelte, canon 4 (vanaf 442, negenstemmig met een verschuiving van twee kwartnoten), canon 5 (vanaf 458 herhaald vanaf 538, elfstemmig met een verschuiving van één kwartnoot). Het dalend melodisch motief van maten 357-367 is de omkering van het tema bij letter C (bijv. maat 347 ten opzichte van maat 77, 358 en 91, enz…): kopers en beiaard zijn door een chiasma stijlfiguur verbonden. Logischerwijze is detzelfde chiasma in maten 428-436 omgekeerd. Alhoewel noot Es waarmee het werk ook begint en eindigt duidelijk de alomtegenwoordige focusnoot is, zijn de toonaarden van Es groot of klein vermeden. Het werk is eerder modaal met de veelvuldige aanwezigheid van een hexatoon in hele tonen (eerste verschijning in maat 91), een pentatoon (zie eerder/ eerste verschijning in maat 77), een tetratoon van kleine tertsen (cfr infra/ eerste verschijning in maat 115). In maten 530-532, 535-537, 597-599 storten deze modes zich doorheen vijf akkoorden in een woeste maalstrom naar focusnoot Es. Harmonisch rust het werk op het elftal van vijf akkoorden plus zes toonverhoudingen. De akkoorden groeien in tegenbeweging: akkoord 1 is een cluster dat letterlijk broedt uit Es: D, D#, E en F (bijv.: cornet maat 23). Akkoord 2 bestaat uit zes hele-tonen van B tot G (cornet maat 25). Akkoord 3 (cornet maat 27) klinkt zoals een verminderde septiem maar is in dit werk louter een opstapeling van kleine tertsen (zie later tetratoon). Akkoord 4 is een opstapeling van twee grote tertsen (cornet maat 28) en akkoord 5 een opstapeling van vier kwarten (cornet maat 30). Een ketting van deze vijf akkoorden komt meermaals voor: in canon in maten 22-31, 42-51, 32-41 en 505-514, in de beiaardpartij in 59-73 en in stretto (516-529). In maten 370-381 en 413-424 wordt deze ketting een mars dat in en uit het droomland gaat. De retrograde ketting komt voor in de koperpartijen (32-41, 225-234, 413-417) en in de beiaardpartij (4-17, 377-381). Zes toonverhouding vormen een cirkel dat zich geleidelijk sluit rondom focusnoot Es in een tegenbeweging van chromatische stijgende en dalende lijnen: zie bijv. maten 2-19 en 660-689 in stretto. De bijzonder rol van de kleine tertstoonafstand in dit werk verwijst naar het eigenaardig feit dat de kleine terts de duidelijkst hoorbare boventoon in klokken is. Campanlogie brengt mij terug naar mijn gamelan periode in de jaren 1995. De kleine terts is aanwezig in de meeste scharniermotieven, in het akkord van maten 337-339 en in het hoogtepunt akkoord van maten 639-657. B, D, F#, A en C# ervaard als een een stabiel noneakkoord, zeker niet als een dissonant akkoord of een zwakke dominant omwille van de verlaagde terts. Dareentegen geeft Bes, Des, F, As en C een gevoel van dominantakkoord dat zich oplost met de focusnoot Es. In tegenstelling tot de hierbovengemelde melodie ontwikkelt zich een rustig roeptema in onderdeel F (zonder begeleidend akkoord) herhaald in M (met begeleidend akkoord). In onderdeel O verandert dit roeptema van gemoedstemming, wordt het geestdriftig door de nuance, door melodische omgekering en door ritmische vermeerdering en vermindering. Even terug naar onderdeel J, het centrum van de structurele waaier, het midden gedeelte dat uiteraard ook een palindroom is. Nadat alle klanken in geheimzinnig geklik ontbonden worden, landen we in een droomland met improviserende kinderen. Het middelpunt van het midden onderdeel, het middelpunt dus van het werk, is bereikt met het fluisteren van de titel Solvitur ambulando met de laagste beiaardklok. Het slagwerkinstrumentarium bestaat uitsluitend uit metalofonen en metalen idiofonen. De instrumentale bezetting volgt die van de brass band. Buisklokken, glockenspiel, crotales en vibrafoon vormen een team dat vaak in tweegesprek komt met de solo beiaard. In het kort: palindromen binnen palindromen binnen een overkoepelend palindroom, elf onderdelen, elf sequensen, elf ostinati, elfstemmige canons, elfmaal een scharniersmotief. Totzover deze analyse. Belangrijker is dat de luisteraar mee op een Solvitur-ambulando-reis komt doorheen een waaier van emoties, achtereenvolgens van besluiteloosheid, uitbundige energievolle, rust, raadsel, droomland en optimisme.